Jon Kalman Stefànsson is een
IJslandse schrijver geboren in 1963 in Reykjavik. In Hemel
en hel vertelt hij het verhaal van twee jongens, de ene heet Bardur en de
andere jongen blijft naamloos: de verteller heeft het voortdurend over ‘de
jongen’. Dat personage van die naamloze
jongen is meteen ook de centrale figuur in deze roman, die ook het eerste deel
is van een trilogie. Die jongen koestert
zich in een hechte vriendschap met Bardur die van de bittere kou omkomt tijdens
een vistocht op zee. ‘De jongen’ weet
niet wat hem overkomt. Zijn leven is gebroken. Het
enige wat hij nog wil doen is het boek dat de gestorven Bardur aan het lezen
was, terugbrengen naar de eigenaar. Dat boek heet HET VERLOREN PARADIJS, beter
bekend als PARADISE LOST van John Milton.
Dat boek was er dus de oorzaak van dat Bardur zijn warme jas vergeten
was die noodzakelijk was voor de visserstocht.
De jongen is van plan dat boek terug te bezorgen aan Kolbein, de blind
geworden kapitein, een groot boekenfanaat.
Dat is de enige opdracht die de jongen nog wil voltooien en voor de rest
wil hij bij zijn dode vriend Bardur zijn.
Hoe dat afloopt, leest u zelf in deze authentieke roman die de sfeer van
het melancholische, droefgeestige en koele IJsland uitademt. Ook de stijl is zo uniek omwille van de
filosofische beschouwingen over leven, liefde, dood en mens, beschouwingen die
soms lichtjes cliché zijn, maar door hun poëtische verwoording blijven haperen
in het hart van de lezer.
Uit het boek geplukt
p. 33 Ons bestaan is een niet-aflatende zoektocht naar
oplossingen, want wie soelaas, geluk zoekt probeert al het slechte ver te
houden.
p. 38 het is een vloek armen te hebben en niemand om
te omarmen.
p. 70 Vreugde, geluk en de vurige liefde zijn de
Drievuldigheid die ons tot mensen maakt, maar desondanks biedt ze geen
bescherming tegen de poolwind.
p. 77 Het leven heeft ook het voordeel boven de dood
dat je enigszins weet waar je aan toe bent, de dood daarentegen is het grote
ongewisse en er is weinig dat we zo slecht verdragen kunnen als het ongewisse,
dat is het allerergste.
p. 82 Het is levensgevaarlijk gedichten te lezen.
p. 83 Tranen verzachten en ze zijn goed en toch zijn
ze niet goed genoeg. Je kunt tranen niet
aan elkaar rijgen, ze als een glinsterend touw in de duistere diepte laten
zakken en degenen ophalen die zijn gestorven maar zouden moeten leven.
p. 91: Hel is niet weten of we dood of levend zijn.
p. 94: Hel is dood zijn en je realiseren dat je het
leven niet geleefd hebt toen je er de gelegenheid toe had.
p. 95: Onze woorden zijn radeloze reddingswerkers met
nutteloze landkaarten en vogelgetsjirp in
plaats van een kompas.
Radeloos en hopeloos verdwaald, maar desondanks moeten ze de wereld
redden, het gedoofde leven, jou redden en hopelijk ons ook.
p. 101 Het woord april is samengesteld uit licht,
vogelgezang en blijde verwachtingen. April is van alle maanden het hoopvolst.
p. 132: maar onder mensen is het een totaal andere
zaak, dan word je op de proef gesteld, dan ben je opeens niet zo bedachtzaam,
in de verste verten niet zo intelligent, je bent af en toe een stompzinnige
idioot die allerlei onzin uitkraamt.
p. 151 Ogen zijn onzichtbare handen die strelen,
tasten, voelen, beroeren.
p. 159 Muziek is zo anders dan al het andere. Ze is de regen die in de woestijn valt, de
zon die de harten verlicht en de nacht die schaduwen werpt.
p. 178 De mens is een vreemd schepsel. Hij heeft de
natuurkrachten beteugeld, moeilijkheden overwonnen die onoverkomelijk leken te
zijn, hij heerst over de aarde, maar heeft zo weinig controle over zijn geest
en over de diepten die daaronder liggen.
p. 185 De dichtkunst is net als de zee, en de zee is
donker en diep, maar ook blauw en wonderschoon, er zwemmen vele vissen in en er
leven allerlei soorten dieren die niet alle even goed zijn.
p. 193 Woorden zijn getrouwe kameraden en
boezemvrienden en toch zijn ze volkomen nutteloos als het erop aankomt…
p. 201 Wat ben
je leven, Misschien ligt het antwoord besloten in de vraag, in de verwondering
die eruit spreekt.