
Franz
Biberkopf: soms krijgt het personage meer faam en roem dan de auteur, de
schepper ervan in dit geval Alfred Döblin.
Franz Biberkopf is de centrale figuur in de roman BERLIN, ALEXANDERPLATZ
die verscheen in Duitsland in 1929.
Bij de aanvang van deze roman verlaat Biberkopf de gevangenis van
Berlijn, die luistert naar de naam Tegel.
Daar heeft Franz jaren opgesloten gezeten omdat hij een vrouw had
vermoord. Doorheen de roman komen we
trouwens nooit te weten wat de reden was van die doodslag. Maar Biberkopf is vrij: daar staat hij dan,
helemaal niet klaar om zich te laten opnemen door de maatschappij, de
samenleving. De eersten die hem bij
zijn eerste pasjes helpen blijken twee joden te zijn, die hem verstrooiing
bieden met hun verhalen. En geleidelijk
aan vindt Franz vrede met zichzelf, met de drukte van de samenleving. Stap voor stap slaagt hij erin om werk te
vinden, kennis te maken met mannen en vrouwen, én uiteindelijk ook weer
verliefd te worden op een schattig meisje.
Het valt wel op dat Biberkopf goedgelovig is en ontzettend
vergevingsgezind. Helaas, want zijn
naïviteit en zijn vergevingsgezindheid zullen hem opnieuw zuur opbreken, als
blijkt dat zijn vroegere vriend hem, tijdens een dolle autorit, uit de auto
gooit, waardoor Franz zijn arm kwijtgeraakt.
Een ernstig incident maar toch blijft Franz bereid om zijn vriend te
vergeven en opnieuw tekent hij hier zijn fatale ondergang, want die vriend zal
hem veel verdriet berokkenen.
Geplukt uit het boek
p.151: Het gaat de mens
niet beter dan het vee. Als vee wordt
hij behandeld zolang hij leeft, om later te sterven… als een stuk vee.
p. 189: De natuur heeft
haar wetten en wreekt elk misbruik. De
slechte gezondheidstoestand der meest beschaafde volkeren vindt dan ook meestal
zijn oorsprong in het genot van minderwaardig voedsel, dat meestal voor een
groot gedeelte uit surrogaten is samengesteld.
p. 213: En was ik maar
nooit getrouwd, dan had het me nooit berouwd.
p. 251: er is geen
reden om te wanhopen. Ik zal, terwijl ik
deze geschiedenis verder vertel en voor ik ze tot een verschrikkelijk,
meedogenloos en bitter einde gebracht heb, nog vaak deze uitdrukking gebruiken:
‘Er is geen reden om te wanhopen’.
p. 274: ja, ik heb een
zwak voor vrouwen, wat kan je er tenslotte aan doen? Je ben zo of je bent niet zo en als ik er ten
slotte aan te gronde ga, hang ik een bordje met ‘uitverkocht’ op de plaats van
mijn hart.
p. 285 Van werken
alleen is nog geen mens rijk geworden, geloof dat nu maar. Alleen van
zwendelen.
p. 311 Deze
socialisten, kameraden, veroveren niet de politieke macht, nee, de politieke
macht heeft die socialisten veroverd.
p. 314 Wij verwerpen
elke nationale eenheid, omdat zich daarachter, kameraden, de heerschappij van
de bezittende klasse verschuilt. Ik heb gezegd.
p. 431:; Een machtig
maaier is de dood (enkele keren herhaald)
Uit de Duitse versie:
p. 57: Die Romantik ist
weg und kommt niemals wieder, damit müssen wir alle heutzutage rechnen.
p. 84: Ich sage,
veränderte Zeiten (Ja ja, de tijden benne veranderd, vertaling Nico Rost)
p. 146: Die Natur hat
ihre Lebensgesetze und rächt jeden Missbrauch
p. 190: Es ist wohlig,
Formen zu tasten mit den Händen, aber es ist sein Glück, zu sehen, Farben zu
sehen, Linien. Und man freut sich und
kann zeigen, was man ist, man tut, man erlebt.
(Het is een weldaad dat we met onze handen iets kunnen betasten, maar
een groot geluk iets te zien. Kleuren en lijnen. We zijn blij en kunnen het ook aan anderen
tonen, kunnen zien wat we doen en beleven. vertaling Nico Rost)
p. 209: Ja ja, Frauen
sind meine schwache Seite, was soll ich tun, ich kann doch nichts dafür, und
geh ich einmal an den Frauen pleite, dann schreib ich ausverkauft an meine
Herzenstür.
p. 218: Vons Arbeiten
is noch keen Mensch reich geworden, sag ich dir. Nur vom Schwindeln. Siehste
ja.
p. 238: Weil der Wähler
festgelegt wird auf die Gesetzlichkeit.
Gesetzlichkeit aber ist die grobe Gewalt, die Brachialgewalt der
Herrschenden. (Omdat de kiezer, degene die naar het stemlokaal gaat, zich
onderwerpt aan de wet. Die wetten,
kameraden, zijn het machtigste wapen in de hand van de heersende klasse vertaling
Nico Rost)
p. 270: Einen Eid hat
Franz Biberkopf laut getan, als er aus Tegel kam und wieder die Beine setzen
konnte: ich wil anständig sein. (Franz
Biberkopf heeft een eed gezworen, toen hij uit Tegel kwam en weer grond onder
zijn voeten voelde. Hij had zich vast
voorgenomen een geregeld en fatsoenlijk leven te leiden.)
p. 315: Pflanzen hat
seine Zeit und ausrotten, nähen und zerreissen, weinen und tanzen, klagen und
lachen. (Planten en wieden op zijn tijd, naaien en verscheuren, huilen en
dansen, klagen en lachen vertaling Nico Rost)
p. 350: Sehn Sie, ich
bin schon tot, man muss das Leben nicht zu schwer nehmen und den Tod auch
nicht. (Luister eens, mijn zoon, ik ben nu dood en kan dus vrijuit spreken. Ge
moet het leven niet te ernstig opvatten en de Dood ook niet).
p. 356: Gewöhnlich,
ungewöhnlich, was ist das? Ist ein
Bettler gewöhnlich und ein Reicher ungewöhnlich? Der Reiche ist morgen ein Bettler und der
Bettler morgen ein Reicher.
(Gewoon, ongewoon, wat
betekent dat? Is een bedelaar gewoon en
iemand die rijk is ongewoon? Iemand die
rijk is kan morgen arm zijn en iemand die arm is morgen rijk. vertaling Nico
Rost)
p. 373: Wenn es einen Gott gibt, - nicht nur
verschieden sinds wir von ihm wegen unserer Bosheit oder Güte, wir haben alle
eine andere Natur und ein anderes Leben, in Art und Herkunft und Hinkunft sind
wir verschieden. (Als er een God bestaat, onderscheiden we ons niet alleen voor
hem naarmate we goed of slecht zijn, maar we bezitten allen een andere natuur
en een ander leven en verschillen we onderling in karakter, afkomst en
toekomst. vertaling Nico Rost)
p. 386: Er sagt: es ist
nicht gut, in einem Menschenleib zu leben, ich will lieber kauern unter der
Erde, über die Felder laufen und fressen, was ich finde, und der Wind weht, und
der Regen fällt, und die Kälte kommt und vergeht, das ist besser als in einem
Menschenleib leben. (Hij zegt: het is niet goed in het lichaam van een mens te
huizen, ik wil veel liever onder de grond wroeten, over de velden lopen en
vreten wat ik toevallig vind. Daar waait of regent het tenminste, is het koud
of warm en in ieder geval veel prettiger dan in een mensenlichaam. vertaling
Nico Rost)