Aan
Fine
Ik heb u altijd zoveel leed gedaan
Mijn
mager lief en u toch zoo doen lijden
Ik
heb u steeds de vrome vree doen mijden
Die
gij kondt vinden op uw levensbaan
En
‘k zie u bleek, met moede schreden gaan
Kalm
en beslist u klemmend aan mijn zijde,
Geloovend
volgend waar ik u ook leide
En
nooit herdenkend wat ik heb misdaan
Gij
zijt een beeld van ’t goede dezer wereld
Het
helder lichtend goddelijk ware
Dat
niet kan tanen daar het eeuwig is
En
door uw tranen luisterlijk ompereld
Zie
ik u schitterend door ’t leven varen
In
stille trots torsend uw droefenis