
KOEIEN
Het lijkt wel of ze staan te wachten
Maar ze wachten helemaal op niets.
Voor hen volstaat het om te blijven waar
Ze grazen. Hun
wereld moet niet groter
Dan tot waar de ogen reiken: dit weiland
Dat gewoonweg ophoudt bij de bosrand
Het huis daar in de verte met de man
Die hen komt melken of hen meevoert
Als het koud wordt.
Ze kreunen, snuiven
Het regent, zon schijnt op hun vachten.
Het wordt donker.
Alles laat hen onbewogen.
Nergens zit een einde aan de tijd.