Toen ik het feest verliet was het duidelijk,
Over de tachtig bezat ik nog steeds eenprachtig
Lichaam. De maan
scheen zoals altijd op wie
Diep in zijn binnenste kijkt. De wind stokte. En kijk,
Tegen een boom een spiegel, daar achtergelaten. Ik keek
Of ik alleen was en trok mijn hemd uit. De bloeiende
Grashalmen knikten met maanomspoelde hoofden.
Ik trok mijn broek uit. Eksters cirkelden boven de
dennen.
Opnieuw stroomde de rivier krakend door het dal. Vreemd
Dat ik hier in deze wildernis alleen met mijn lichaam
moest
Staan. Ik weet wat je denkt. Ik was ooit zoals jij. Maar nu
Met zo’n uitzicht, zoveel smaragdgroene bomen en wit
gekruide
Velden, bergen en meren, hoe zou ik niet alleen mijzelf
Kunnen zijn, deze droom van vlees, van moment tot moment?