Mijn broer
Mijn
broer, gij leedt
Een
einde, waar geen mens van weet.
Vaak
ligt gij naast mij, vaag, en ik
Begrijp
het slecht, en tast en schrik.
De
weg met iepen liept gij langs,
De
vogels riepen laat. Iets bangs
Vervolgde
ons beiden. Toch woudt gij
Alleen
gaan door de woestenij.
Wij
sliepen deze nacht weer saam.
Uw
hart sloeg naar mij. ‘k Sprak uw naam
En
vroeg, waarheen gij gingt.
Het
antwoord was:
‘Te
vreselijk omzich in te verdiepen.
Zie:
’t Gras
Ligt
weder dicht met iepen
Omkringd’.