KOMEDIES VAN SHAKESPEARE
(Vertaling WILLY COURTEAUX,
verzameld werk)
Measure for measure, speelt in Wenen met Vincentio, the Duke en Angelo,
the deputy
In het Nederlands: LEER OM
LEER
Our doubts are traitors, and make us lose the good we oft might win, by
fearing to attempt
(Twijfels zijn verraders die
ons het goede dat wij konden winnen door aarzelen doen verliezen.)
Can it be that modesty may more betray our sense than woman’s lightness?
(Is ‘t mogelijk dat zedigheid
de zinnen meer bedwelmt dan wuftheid?)
Fit thy consent to my sharp appetite
(Geef je dus over aan mijn
fel verlangen)
Virtue is bold, and goodness never fearful
(Deugd is moedig en goedheid
kent geen vrees)
Love talks with better knowledge, and knowledge with dearer love
(Liefde spreekt met meer
kennis, en kennis met meer liefde)
Novelty is only in request: and it is as dangerous to be aged in any
kind of course, as it is virtuous to be constant in any undertaking. There is scarce truth enough alive to make
societies secure, but security enough to make fellowships accursed.
(alles wat nieuw is wordt
nagejaagd, en het is even gevaarlijk oud te zijn in om het even welke
levenswijze, als het deugdzaam is onstandvastig te zijn in om het even welke onderneming. Er is maar nauwelijks genoeg goede trouw om
het bestaan van de maatschappij te waarborgen, maar borgstelling genoeg om alle
kameraadschap te doen afzweren.)
p. 89
If I do lose thee, I do lose a thing
…
Verlies ik jou, ‘k verlies
iets wat alleen
Een dwaas behouden wil. Een
adem ben je,
Van elke wiss’ling in de
lucht afhankelijk
Die ieder uur het huis dat je
bewoont
Bedreigt. Je bent de nar slechts van de dood,
Je poogt hem door je bange
vlucht te ontwijken
Maar je rent steeds naar hem
toe. Je bent niet edel,
Want elk genot waarin je
vreugde schept
Is laag geboren. Je bent ook
niet dapper
En vreest zelfs de gespleten,
zachte tong
Van de arme worm. Je beste rust is slaap,
Je zoekt hem vaak, maar
siddert voor de dood
Die toch niets méér is. Je bent
niet jezelf,
Want je bestaat uit niet te
tellen zaadjes
Uit stof gegroeid. Gelukkig ben je niet,
Want wat je niet hebt jaag je
na, en wat
Je hebt vergeet je. Je bent
niet standvastig,
Want wonderbaar is ’t
wiss’len van je stemming
Als volgde ze de maan. Rijk,
ben je arm,
Want als een ezel, onder ’t
goud gebogen,
Draag je je zware rijkdom
slechts één tocht
Waarna de dood je
ontlast. Je hebt geen vriend,
Want je eigen bloed zelfs dat
je ‘vader’ noemt,
Het kroost dat uit je lenden
is gesproten,
Vervloekt je jicht, je zweren
en je hoest
Dat ze niet vlugger je in het
graf doen dalen.
Je hebt geen jeugd en ook
geen oude dag,
Maar slechts als ’ t ware een
korte middagslaap
Die droomt van beide – want
je blije jeugd
Vergrauwt als ze bij stramme
ouderdom
Moet beedlen gaan; en ben je
oud en rijk,
Dan mis je vuur en lust en
kracht en schoonheid
Die rijkdom doen genieten.
Wat zit daarin
Dat leven heet? Toch loeren in dat leven
Wel duizend doden; en toch
vrezen wij
De dood die alles effent.