De
droom van arme Suzanne
Aan
het einde van Woodstreet, al drie jaren lang,
Zingt
een lijster bij ’t dagen zijn krachtige zang;
Die
arme Suzanne is daar dikwijls geweest
En
hoorde er ’s morgen ’t gezang van het beest.
’t
Is een lied dat betovert; wat heeft ze?
Ze ziet
Een
berg die verschijnt en een bos in ’t verschiet;
Er
drijven in Lothbury geuren voorbij
En
er stroomt een rivier door de Cheapsidevallei;
En
midden in ’t dal ziet ze velden met gras
Waar
zij met haar emmer aan ’t huppelen was
En
waar zich een stulp als een nestje bevindt –
Het
enige aardse verblijf dat ze mint.
Even
ziet ze de hemel, dan wordt het gewist:
De
rivier en de schaduw, de berg en de mist.
De
stroom zal niet vloeien, de berg komt niet weer;
Ze
ontwaart nu ineens al die kleuren niet meer
WORDSWORTH en COLERIDGE: LYRISCHE BALLADEN