Vader
Hij
was gekamd, gewassen en in leven,
Geen
tanden meer, maar warm rond zijn karkas
Verbaasde
ogen achter brillenglas
Waar
was zijn vrouw, waar was zijn thuis gebleven.
Hij
wist niet of hij woonde waar hij was
Hij
wist niet of ze eten zouden geven
En
wie was op bezoek geweest zo-even
In
zijn met thee en troost bekleed moeras
Alles
werd nu en alles onbestemd
Hij
gaf het op, de broek met scherpe vouw
Bleef
in de kast, hij lag en wachtte af
Hallo
daar roepend in zijn onderhemd,
Tot
hij zijn zoon die hem nog groeten wou
Zag
en herkende en zijn zegen gaf.