vrijdag 28 oktober 2016

Roman: Bezonken rood



De Nederlandse schrijver is in de jaren 80 bekend geworden met boeken over zijn ervaringen die hij in zijn jeugdjaren opdeed  in Nederlands-Indië.   In Het verzonkene, de korte roman die verscheen in 1979, beschreef hij zijn ervaringen als jong kind, dat met een meer onbevangen blik naar die omgeving, die heel exotisch aandoet, om hem heen keek.  Een heel overtuigende impressie was dat boek.   Twee jaar later,  in 1981, verscheen Bezonken Rood waarin Brouwers uitgebreid blijft stilstaan bij de figuur van zijn moeder die naar Nederland terugkeerde.   Nederlands-Indië was in de WO II bezet door de Jappen en zijn moeder en haar kinderen, Jeroen incluis, hebben de verschrikkingen in de jappenkampen meegemaakt.  Gruwelijke taferelen, diep snijdende vernederingen komen geregeld aan bod in de vorm van flashbacks, want de ik-figuur, Jeroen dus,  volgt zijn moeder tijdens de laatste dagen van haar leven in het rusthuis.    Merkwaardig genoeg heeft hij een diepgewortelde woede voor haar omdat hij als kind heeft meegemaakt hoe zij door Japanse soldaten fysiek vernederd werd.  Dat was zo traumatisch dat hij een tijd niet kon spreken en dat hij haar ook begon te haten omdat zij niet meer voldeed aan het beeld van de beschermende moeder.   Niet voor niets is de gebalde vuist een van de dikwijls opduikende motieven in het verhaal.  Samen met de soms te grote zonnehoed die hem wat afschermde voor de boze barre buitenwereld.  Niet voor gevoelige zieltjes dit boek, maar wel een literair technisch meesterwerk: bij elke zin, elk woord, elke letter voel je als lezer dat de schrijver het niet anders kon suggereren of uitdrukken. 

Uit het boek geplukt

p. 77 Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt
p.87 Het beste dat mensen elkaar kunnen toewensen is: dat ze niet van elkaar zullen gaan houden’
p.98 Waar, wanneer, van wie had ik dat moeten leren: ‘iets voelen’?
p.115 Mijn ‘kamp-syndroom’ bestaat uit de wroeging die ik heden heb om de alles begerig in zich opnemende kleuter die ik ben geweest.
p.121 Ik behoor tot het soort mensen dat niet ‘gelukkig’ kan zijn: ziek van altijddurende onrust, ziek van altijddurende angst, het liefst versuft door pillen, het liefst stomdronken, het liefst slapend, het liefst afwezig
p.132  wat ik heb geschreven hoeft niet langer door mij te worden onthouden, het mag nu beweging veroorzaken in de bewustheden en onbewustheden van anderen.
p.136 ..ook later ben ik er nooit in geslaagd om aan ‘iets anders’ te denken dan aan datgene wat ik zag en meemaakte: ik heb geen fantasie.
p.137  Ik denk dat ik een slechte schrijver zou zijn als ik ‘gelukkig’ was: gelukkige schrijvers hebben niets te vertellen.
p.174 Ik ben ziek van angst. Men is met mij verkeerd verbonden.  Hoor mij.  Verhoor mij. Bid voor mij. Ontferm u over mij.