vrijdag 4 september 2015

Roman: BERLIN ALEKSANDERPLATZ van Döblin


Franz Biberkopf: soms krijgt het personage meer faam en roem dan de auteur, de schepper ervan in dit geval Alfred Döblin.   Franz Biberkopf is de centrale figuur in de roman BERLIN, ALEXANDERPLATZ die verscheen in Duitsland in 1929.    Bij de aanvang van deze roman verlaat Biberkopf de gevangenis van Berlijn, die luistert naar de naam Tegel.  Daar heeft Franz jaren opgesloten gezeten omdat hij een vrouw had vermoord.   Doorheen de roman komen we trouwens nooit te weten wat de reden was van die doodslag.   Maar Biberkopf is vrij: daar staat hij dan, helemaal niet klaar om zich te laten opnemen door de maatschappij, de samenleving.    De eersten die hem bij zijn eerste pasjes helpen blijken twee joden te zijn, die hem verstrooiing bieden met hun verhalen.   En geleidelijk aan vindt Franz vrede met zichzelf, met de drukte van de samenleving.  Stap voor stap slaagt hij erin om werk te vinden, kennis te maken met mannen en vrouwen, én uiteindelijk ook weer verliefd te worden op een schattig meisje.   Het valt wel op dat Biberkopf goedgelovig is en ontzettend vergevingsgezind.  Helaas, want zijn naïviteit en zijn vergevingsgezindheid zullen hem opnieuw zuur opbreken, als blijkt dat zijn vroegere vriend hem, tijdens een dolle autorit, uit de auto gooit, waardoor Franz zijn arm kwijtgeraakt.   Een ernstig incident maar toch blijft Franz bereid om zijn vriend te vergeven en opnieuw tekent hij hier zijn fatale ondergang, want die vriend zal hem veel verdriet berokkenen.

Geplukt uit het boek

p.151: Het gaat de mens niet beter dan het vee.  Als vee wordt hij behandeld zolang hij leeft, om later te sterven… als een stuk vee.

p. 189: De natuur heeft haar wetten en wreekt elk misbruik.  De slechte gezondheidstoestand der meest beschaafde volkeren vindt dan ook meestal zijn oorsprong in het genot van minderwaardig voedsel, dat meestal voor een groot gedeelte uit surrogaten is samengesteld.

p. 213: En was ik maar nooit getrouwd, dan had het me nooit berouwd.

p. 251: er is geen reden om te wanhopen.  Ik zal, terwijl ik deze geschiedenis verder vertel en voor ik ze tot een verschrikkelijk, meedogenloos en bitter einde gebracht heb, nog vaak deze uitdrukking gebruiken: ‘Er is geen reden om te wanhopen’.

p. 274: ja, ik heb een zwak voor vrouwen, wat kan je er tenslotte aan doen?  Je ben zo of je bent niet zo en als ik er ten slotte aan te gronde ga, hang ik een bordje met ‘uitverkocht’ op de plaats van
mijn hart.

p. 285 Van werken alleen is nog geen mens rijk geworden, geloof dat nu maar. Alleen van zwendelen.

p. 311 Deze socialisten, kameraden, veroveren niet de politieke macht, nee, de politieke macht heeft die socialisten veroverd.

p. 314 Wij verwerpen elke nationale eenheid, omdat zich daarachter, kameraden, de heerschappij van de bezittende klasse verschuilt. Ik heb gezegd.

p. 431:; Een machtig maaier is de dood (enkele keren herhaald)

Uit de Duitse versie:

p. 57: Die Romantik ist weg und kommt niemals wieder, damit müssen wir alle heutzutage rechnen.

p. 84: Ich sage, veränderte Zeiten (Ja ja, de tijden benne veranderd, vertaling Nico Rost)

p. 146: Die Natur hat ihre Lebensgesetze und rächt jeden Missbrauch

p. 190: Es ist wohlig, Formen zu tasten mit den Händen, aber es ist sein Glück, zu sehen, Farben zu sehen, Linien.  Und man freut sich und kann zeigen, was man ist, man tut, man erlebt.  (Het is een weldaad dat we met onze handen iets kunnen betasten, maar een groot geluk iets te zien. Kleuren en lijnen.  We zijn blij en kunnen het ook aan anderen tonen, kunnen zien wat we doen en beleven. vertaling Nico Rost)

p. 209: Ja ja, Frauen sind meine schwache Seite, was soll ich tun, ich kann doch nichts dafür, und geh ich einmal an den Frauen pleite, dann schreib ich ausverkauft an meine Herzenstür.

p. 218: Vons Arbeiten is noch keen Mensch reich geworden, sag ich dir. Nur vom Schwindeln. Siehste ja.

p. 238: Weil der Wähler festgelegt wird auf die Gesetzlichkeit.   Gesetzlichkeit aber ist die grobe Gewalt, die Brachialgewalt der Herrschenden. (Omdat de kiezer, degene die naar het stemlokaal gaat, zich onderwerpt aan de wet.  Die wetten, kameraden, zijn het machtigste wapen in de hand van de heersende klasse vertaling Nico Rost)


p. 270: Einen Eid hat Franz Biberkopf laut getan, als er aus Tegel kam und wieder die Beine setzen konnte: ich wil anständig sein.  (Franz Biberkopf heeft een eed gezworen, toen hij uit Tegel kwam en weer grond onder zijn voeten voelde.  Hij had zich vast voorgenomen een geregeld en fatsoenlijk leven te leiden.)

p. 315: Pflanzen hat seine Zeit und ausrotten, nähen und zerreissen, weinen und tanzen, klagen und lachen. (Planten en wieden op zijn tijd, naaien en verscheuren, huilen en dansen, klagen en lachen vertaling Nico Rost)

p. 350: Sehn Sie, ich bin schon tot, man muss das Leben nicht zu schwer nehmen und den Tod auch nicht. (Luister eens, mijn zoon, ik ben nu dood en kan dus vrijuit spreken. Ge moet het leven niet te ernstig opvatten en de Dood ook niet).

p. 356: Gewöhnlich, ungewöhnlich, was ist das?  Ist ein Bettler gewöhnlich und ein Reicher ungewöhnlich?  Der Reiche ist morgen ein Bettler und der Bettler morgen ein Reicher.
(Gewoon, ongewoon, wat betekent dat?  Is een bedelaar gewoon en iemand die rijk is ongewoon?  Iemand die rijk is kan morgen arm zijn en iemand die arm is morgen rijk. vertaling Nico Rost)


p. 373:  Wenn es einen Gott gibt, - nicht nur verschieden sinds wir von ihm wegen unserer Bosheit oder Güte, wir haben alle eine andere Natur und ein anderes Leben, in Art und Herkunft und Hinkunft sind wir verschieden. (Als er een God bestaat, onderscheiden we ons niet alleen voor hem naarmate we goed of slecht zijn, maar we bezitten allen een andere natuur en een ander leven en verschillen we onderling in karakter, afkomst en toekomst. vertaling Nico Rost)


p. 386: Er sagt: es ist nicht gut, in einem Menschenleib zu leben, ich will lieber kauern unter der Erde, über die Felder laufen und fressen, was ich finde, und der Wind weht, und der Regen fällt, und die Kälte kommt und vergeht, das ist besser als in einem Menschenleib leben. (Hij zegt: het is niet goed in het lichaam van een mens te huizen, ik wil veel liever onder de grond wroeten, over de velden lopen en vreten wat ik toevallig vind. Daar waait of regent het tenminste, is het koud of warm en in ieder geval veel prettiger dan in een mensenlichaam. vertaling Nico Rost)