KOMEDIES
VAN SHAKESPEARE
(Vertaling WILLY
COURTEAUX, verzameld werk)
As You Like It speelt in Forest of Arden
In het
Nederlands: Naar het U bevalt
Fortune reigns
in gifts of the world, not in the lineaments of Nature (Fortuna beschikt over
de aardse goederen, niet over de schoonheidsgiften van de natuur)
(…) always the
dulness of the fool is the wholestone of
the wits (de dwaasheid van de nar is de wetsteen van het vernuft)
Sir, I am a true labourer; I earn that I eat, get that I wear, owe no
man hate, envy no man’s happiness, glad of other men’s good, content with my
harm; and the greatest of my pride is to see my ewes graze and my lambs suck
(Jongeheer, ik
ben een eerlijke werkman, ik kom aan de kost en aan mijn kleren, draag niemand
haat toe, ben op geen mens afgunstig, verheug me over het geluk van anderen,
ben tevreden in mijn armoede; en mijn grootste trots is, mijn ooien te zien
grazen en mijn lammeren te zien zuigen.)
I do not know what ‘poetical’ is. Is it honest in deed and word? Is
it a true thing?
(ik weet niet
wat powetisch is. Is het eerbaar in woorden en werken? Is het iets goeds?)
Besides the oath of a lover is no stronger than the word of a tapster;
they are both the confirmer of false reckonings.
(Bovendien is de
eed van een minnaar niet betrouwbaarder dan het woord van een herbergier, ze
vervalsen allebei de rekening)
But it is a melancholy of mine own, compounded of many simples,
extracted from many objects and indeed the sundry contemplation of my travels,
in which my often rumination wraps me in a most humorous sadness
(het is mijn
allerindividueelste melancholie, samengesteld uit vele ingrediënten, afgekookt
uit vele objecten; ze is, om het samen te vatten, het mengsel van de velerlei
overwegingen op mijn reizen, die mij door herhaalde overpeinzing tot grillige
zwaarmoedigheid stemmen)
p.130
All the world’s a stage,
…
De hele wereld
is een schouwtoneel
En mannen,
vrouwen, allen zijn maar spelers;
Ze komen op en
ze verdwijnen weer,
En één man
speelt in ’t leven vele rollen
Zeven bedrijven
lang. Als zuigling eerst
Die grient en
kwijlt in de armen van de voedster;
Dan ’t
jengelende schooljoch, dat met tas
En glimmend
morgensmoeltje als een slak
Onwillig
schoolwaarts kruipt; daarna de minnaar,
Die zuchtend als
een blaasbalg de ogen der
Geliefde in een
zwaarmoedig lied bezingt;
Dan de soldaat,
uitheemse vloeken brakend
En baardig als
de panter, tuk op eer,
Opvliegend en
belust op twist en vechten,
Steeds jagend op
de zeepbel roem, zelfs in
De muil van het
kanon; en dan de rechter,
Met mooi rond
buikje met kapoen gevoerd,
Met strenge
blik, keurig geknipte baard,
Vol wijze
spreuken en banale exempelen;
En zo speelt hij
zijn rol… de zesde leeftijd
Vervormt tot
schrale oude paai op muiltjes;
Bebrilde neus en
buidel aan de zijde;
De hozen uit
zijn jeugd, zorgzaam bewaard,
Een mijl te wijd
voor zijn verdorde schenen;
De zware
mannenstem nu weer verdund
Tot kindse
kwetterstem die piept en fluit.
Het laatste
tafereel waarmee dat stuk,
Zo rijk aan vreemde
wisselingen, eindigt
Is tweede
kindsheid en ijlhoofdig suffen
Gezicht en smaak
en tanden, alles kwijt.