Brokkelig paar
uit
Winterwerk
Soms
zijn zij niets dan rug, gevouwen
Als
twee vereelte handen om elkaar,
Hun
zwaarte weegt hun dubbelzwaar,
Verzonken
in de deemoed van de grauwen.
Uit
roeste zandsteen haast verpulverd paar
Hakend
aaneen met groezelige klauwen,
Ontdaan
van eigenwaan en zelfvertrouwen
Is
beider leegte hun volkomen klaar.
Geen
vraag is ooit gesteld, geen lust
Vertroebelde
hun doodvermoeide nachten,
De
tijd verkruimelt af en toe een kind.
Terwijl
zij van elkander niets verwachten
Dan
evenwicht, een dood gewicht, de rust
Die
alle sterren aan hun banen bindt.