dinsdag 29 januari 2013

Columns: Humeuren en temperamenten


 Gerrit Komrij overleed op 5 juli van dit jaar: hij was 68 jaar oud.

Komrij was dichter, romanschrijver, maar ook verzamelaar en bloemlezer o.a. van de Nederlandstalige poëzie in 4 delen, van kinderpoëzie en van de Afrikaanse poëzie.

Deze boeken vind je allemaal in de bib van Deinze.  Maar Komrij was ook columnschrijver: zo kreeg hij in de jaren ’80 de vraag van HUMO om wekelijks een stukje te schrijven over gevoelens.   Daaruit groeide het boek Humeuren en temperamenten.     Hierin staan de meeste gevoelens die in het leven van ieder mens opduiken, alfabetisch besproken.   Niet zomaar gaf Komrij dit boekje een ondertitel mee die luidde: een encyclopedie van het gevoel.  

Uitgesproken persoonlijk geschreven dit boekje, waarin Komrij de medemens, maar ook zichzelf, niet spaart.  De bekendste gevoelens komen aan bod maar ook buitenbeentjes zoals bekeringsijver, doodsfantasie, hallucinatie, honkvastheid, nichterigheid, querulantisme, schildersverdriet, symmetritis, telefoonsyndroom, verdubbeling, x-gevoel, yin-yangeritis… maar misschien vind jij dat geen ‘abnormale’ gevoelens.


Waarom dit boek lezen? 

-         De milde ironie en zelfspot: het waarmerk van Komrij die maar al te graag de medemens en zichzelf een spiegel voorhoudt;

-         De woordenschat en de zinsritmiek, zo eigen aan de stijl van Komrij.

Uit het boek geplukt: 

p. 16: Neerwaarts gericht is het menselijk lot, maar tijdens de korte vergissing tussen geboorte en dood klapwiekt hij amechtig voorwaarts en opwaarts.

p.29: Terwijl de verzamelzucht aristocratisch is, is de democratie de moeder van de bewaarzucht.

p.55: Eigendunk is de levertraan van de geest.   Je moet er elke dag een portie van naar binnen werken om weerstand te kunnen bieden aan de stormloop van de buitenwereld.

p.64: Door het geluk te zien in iets wat je niet hebt ben je ongelukkig met wat je hebt.

p.73: Wie niet weet te haten is niet in staat tot liefde.

p.129: Hoe de mensen ook vergaan en verdwijnen, hoe onaanraakbaar en ver ze ook zijn, ze bestaan in de hoofden van anderen.

158: Met gespleten hoeven deel ik aalmoezen uit en in mijn hart, daar huist de hel.  Mijnheer, ik ken me zelf maar amper.