Vroeger
leven (la vie antérieure)
Heel
lang heb ik gewoond in brede colonnades
Waarop
de zon van zee een vonkenregen verfde
De
Grote strakke imposante zuilenrij
Veranderde
ze ’s nachts in grotten van basalt
De
golven voerden beelden van de hemel mee
En
mengden hun muziek, machtige, rijke klanken,
Plechtstatig
en mystiek, met heel de kleurenpracht
Van de
zonsondergang, die in in mijn oog weerkaatste;
Daar,
daar heb ik geleefd, in kalme zinnenlust
Omringd
door blauwe luchten, branding, fonkelingen
En
naakte slaven die doordrenkt van zware geuren
Mijn
voorhoofd koelte schonken, wuivend met een palmblad
Ze
hoefden niets te doen dan de geheime pijn
Die mij
deed kwijnen, dieper door te laten dringen