LEV TOLSTOI/ Wat is kunst
Schrijvers
hebben soms een accurate kijk op de toekomst.
Zo schreef de Russische schrijver Lev Tolstoi in een uitgebreid essay
dat verscheen aan het eind van de 19de eeuw de volgende slang van
een zin: ‘We zullen niet meer, zoals nu,
een ei eten dat is gelegd door een kip die we zelf hebben grootgebracht, of
brood van graan dat we op onze eigen akker hebben verbouwd, of een appel van
een boom die we jarenlang hebben zien groeien en die voor onze ogen heeft
gebloeid en vrucht gedragen, maar in plaats daarvan smakeloze, voedzame
consumptieproducten tot ons nemen waarvan de bereiding in scheikundige
werkplaatsen zal plaatsvinden en het resultaat zal zijn van de gezamenlijke
inzet van vele mensen, die elk hun luttele steentje zullen bijdragen’. Als dat geen voorspelling is van de
gentechnologie of om het pejoratiever uit te drukken de genetische
manipulatie. Dit citaat komt uit het
boek WAT IS KUNST? dat een verzameling is van beschouwingen over kunst die
tussen december 1987 en maart 1898 verschenen in het tijdschrift VRAGEN OVER
FILOSOFIE EN PSYCHOLOGIE (Voprosy filosofii i psichologii). Een ontnuchterend boek. Ontnuchterend omdat het verrast dat Lev
Tolstoi een ongefundeerde, kritische kijk op de kunst van zijn tijd had. Zowel poëzie, proza, muziek en
schilderkunst konden weinig rekenen op zijn steun. Vooral omdat hij de kunst ervan
beschuldigde de massa, in de meeste gevallen, de arme boerenbevolking, te
verloederen met hun onsamenhangende, duistere,
gecompliceerde en vooral ook,
onzedige inhoud en wansmakelijke vormen.
Bovendien
vond Tolstoi het maar niets dat kunstenaars geld verdienden, geld dat kwam van
rijken die volgens hem decadent leefden en geen voeling meer hadden met de hard
wroetende arbeiders en de landbouwersmassa.
Voor Tolstoi mocht ook het kunstonderwijs afgeschaft worden, alweer
omdat dit onderwijs de kunstenaars die technieken en inhouden aanreikte die de
verloedering van de mens in de hand werkten.
En een derde schietschijf voor Tolstoi waren de critici, de zogenaamde
kunstkenners, die alleen maar de decadente kunst de hemel in prijsden en
meewarig neerkeken op de toegankelijke kunst die door een breed publiek kon
begrepen en gesmaakt worden. Vele
grote namen uit de kunstgeschiedenis kunnen niet op veel sympathie rekenen van
Tolstoi: Wagner, Beethoven (in de meeste
gevallen althans), Baudelaire en Verlaine waren voor hem kunstenaars van de
elite, die hen rijkelijk betaalden om hun onbegrijpelijke, symbolistische
werken te scheppen. In een uitgebreide
passage beschrijft Tolstoi een voorstelling van Die Ring des Nibelungen van Wagner. Hij vindt het allemaal grenzeloos
belachelijk omdat hij gewoonweg weigert op te gaan in het artistieke gebeuren
en zijn verbeelding niet geprikkeld voelt.
Maar
wat vindt Tolstoi dan wel goede kunst?
De ‘kunst van de toekomst’, zoals hij ze noemt berust op het ideaal van
algehele broederschap waarin iedereen zichzelf kan herkennen. De kunst zal helder, een voudig en compact
zijn. Poëzie, muziek, schilderkunst moeten voor iedereen begrijpelijk
zijn. De kunst zal spontaan groeien vanuit de lessen
die de gewone school aanreikt en niet de academies. Iedereen zou zich actief met kunst kunnen
bezighouden zonder daarvoor geld te verdienen.
Zo zal de arme boer niet
overvallen worden door oneindige lof voor een dichter als Poesjkin die achteraf
blijkt een decadent leven geleid te hebben.
Nee, de kunst moet er zijn voor het volk en niet voor de kunstenaar
zelf.
Verder
is Lev Tolstoi bijzonder kritisch over de
kerk met hun rituelen en de patriottische kunst met hun afgoderij van het
vaderland. Maar wél vindt hij dat de
christelijke leer, los van het instituut, de inspiratiebron moet zijn van de
kunst, want “Of het de zogenaamd
beschaafde lieden van onze tijd nu bevalt of niet, religie laat zich niet
wegpoetsen”;
Geplukt
uit het boek
p.
117: het unieke van kunst is juist dat zij voor iedereen zonder onderscheid des
persoons verstaanbaar is en aan emoties appelleert die voor iedereen herkenbaar
zijn.
p.
148 Zodra een schrijver te verstaan geeft dat er een droevig of grappig moment
aankomt, wordt alle lust om te huilen of te lachen ons ontnomen.