vrijdag 16 mei 2014

Boek: Wat is kunst?



LEV TOLSTOI/  Wat is kunst

Schrijvers hebben soms een accurate kijk op de toekomst.  Zo schreef de Russische schrijver Lev Tolstoi in een uitgebreid essay dat verscheen aan het eind van de 19de eeuw de volgende slang van een zin: ‘We zullen niet meer, zoals nu, een ei eten dat is gelegd door een kip die we zelf hebben grootgebracht, of brood van graan dat we op onze eigen akker hebben verbouwd, of een appel van een boom die we jarenlang hebben zien groeien en die voor onze ogen heeft gebloeid en vrucht gedragen, maar in plaats daarvan smakeloze, voedzame consumptieproducten tot ons nemen waarvan de bereiding in scheikundige werkplaatsen zal plaatsvinden en het resultaat zal zijn van de gezamenlijke inzet van vele mensen, die elk hun luttele steentje zullen bijdragen’.  Als dat geen voorspelling is van de gentechnologie of om het pejoratiever uit te drukken de genetische manipulatie.  Dit citaat komt uit het boek WAT IS KUNST? dat een verzameling is van beschouwingen over kunst die tussen december 1987 en maart 1898 verschenen in het tijdschrift VRAGEN OVER FILOSOFIE EN PSYCHOLOGIE (Voprosy filosofii i psichologii).    Een ontnuchterend boek.  Ontnuchterend omdat het verrast dat Lev Tolstoi een ongefundeerde, kritische kijk op de kunst van zijn tijd had.    Zowel poëzie, proza, muziek en schilderkunst konden weinig rekenen op zijn steun. Vooral omdat hij de kunst ervan beschuldigde de massa, in de meeste gevallen, de arme boerenbevolking, te verloederen met hun onsamenhangende, duistere,  gecompliceerde en vooral ook,  onzedige inhoud en wansmakelijke vormen.
Bovendien vond Tolstoi het maar niets dat kunstenaars geld verdienden, geld dat kwam van rijken die volgens hem decadent leefden en geen voeling meer hadden met de hard wroetende arbeiders en de landbouwersmassa.   Voor Tolstoi mocht ook het kunstonderwijs afgeschaft worden, alweer omdat dit onderwijs de kunstenaars die technieken en inhouden aanreikte die de verloedering van de mens in de hand werkten.   En een derde schietschijf voor Tolstoi waren de critici, de zogenaamde kunstkenners, die alleen maar de decadente kunst de hemel in prijsden en meewarig neerkeken op de toegankelijke kunst die door een breed publiek kon begrepen en gesmaakt worden.    Vele grote namen uit de kunstgeschiedenis kunnen niet op veel sympathie rekenen van Tolstoi:  Wagner, Beethoven (in de meeste gevallen althans), Baudelaire en Verlaine waren voor hem kunstenaars van de elite, die hen rijkelijk betaalden om hun onbegrijpelijke, symbolistische werken te scheppen.  In een uitgebreide passage beschrijft Tolstoi een voorstelling van Die Ring des Nibelungen van Wagner. Hij vindt het allemaal grenzeloos belachelijk omdat hij gewoonweg weigert op te gaan in het artistieke gebeuren en zijn verbeelding niet geprikkeld voelt.
Maar wat vindt Tolstoi dan wel goede kunst?  De ‘kunst van de toekomst’, zoals hij ze noemt berust op het ideaal van algehele broederschap waarin iedereen zichzelf kan herkennen.  De kunst zal helder, een voudig en compact zijn. Poëzie, muziek, schilderkunst moeten voor iedereen begrijpelijk zijn.   De kunst zal spontaan groeien vanuit de lessen die de gewone school aanreikt en niet de academies.  Iedereen zou zich actief met kunst kunnen bezighouden zonder daarvoor geld te verdienen.    Zo zal de arme boer niet overvallen worden door oneindige lof voor een dichter als Poesjkin die achteraf blijkt een decadent leven geleid te hebben.  Nee, de kunst moet er zijn voor het volk en niet voor de kunstenaar zelf.
Verder is Lev Tolstoi bijzonder kritisch over de  kerk met hun rituelen en de patriottische kunst met hun afgoderij van het vaderland.   Maar wél vindt hij dat de christelijke leer, los van het instituut, de inspiratiebron moet zijn van de kunst, want “Of het de zogenaamd beschaafde lieden van onze tijd nu bevalt of niet, religie laat zich niet wegpoetsen”;

Geplukt uit het boek

p. 117: het unieke van kunst is juist dat zij voor iedereen zonder onderscheid des persoons verstaanbaar is en aan emoties appelleert die voor iedereen herkenbaar zijn.

p. 148 Zodra een schrijver te verstaan geeft dat er een droevig of grappig moment aankomt, wordt alle lust om te huilen of te lachen ons ontnomen.