dinsdag 5 april 2016

BOEK van Kathleen Vereecken: Zijdeman


ZIJDEMAN

In deze roman neemt Kathleen Vereecken ons mee naar het Frankrijk van de 18de eeuw, meer bepaald in Parijs toen in 1750 een opstand uitbrak van het volk tegen de politie.  Want er werden in die tijd kinderen ontvoerd en in gevangenissen gestopt. Was wegens hun zuiver bloed dat een remedie kon zijn tegen de pest?   Of was het meer omwille van de pleziertjes van de koning Louis XV?
Dat is niet heel duidelijk, maar de opstand van de moeders en de burgers was sterk genoeg om Madame de Pompadour en de koning in verlegenheid te brengen.   Tegen die sfeer speelt het verhaal dat beurtelings vanuit het perspectief van Camille en van haar broertje Louis (in mindere mate) wordt verteld.   De vader van beide kinderen reisde veel naar het Verre Oosten om zijde te kopen, maar op zekere dag kwam hij niet meer terug. Niet weten waar iemand zich bevindt, is veel erger dan weten dat hij dood is.   Ondertussen runnen Camille en haar moeder een zijdewinkel, maar voor zijn vertrek had de vader aan Louis een zakje met eitjes van de zijdevlinder gegeven.  Want de vader wou zelf met een kwekerij van zijdevlinders beginnen. Tijdens zijn afwezigheid zorgt Louis ervoor dat uit de eitjes rupsen komen: hij leent zelfs de jonge borsten van zijn zusje want tussen die warme plek daar maakt het voor de vlinders makkelijker om te broeden.   Als het zover is, twijfelt Louis aanvankelijk of hij liever zijde of liever vlinders heeft.  Uiteindelijk kiest hij voor de zijdevlinder.   Ondertussen leert Camille in Parijs een man kennen uit Lyon, de zijdestad.  Hij helpt haar bij de zoektocht naar Louis, het broertje dat ook gekidnapt wordt door de politie.  Spanning, ontroering overtuigend uitgetekend tegen een historisch correcte achtergrond.  

Uit het boek geplukt


p. 31 Er is niets wat ik zoveel haat als onverschilligheid. Onverschilligheid is als stilstaand water. Dat lijkt op het eerste gezicht vredig, maar onder dat gladde oppervlak broeit onheil. Stilstaand water deugt niet. Water moet kolken en stromen, snel en hevig. Het moet over de rotsen glijden, ertegenaan slaan.