Opbraak
Straks
moet je weg uit dit bouwvallig pand
Waarin
je zoveel blijvende zag verglijden.
De
spiegel poogt je ogen te vermijden,
De
woning wendt zich af van wand tot wand.
Je
neemt de dingen nauwelijks ter hand
Of
iets van vroeger voegt zich tussenbeide
Verleden
gaat een eigen leven leiden
En
licht al wat er was uit zijn verband.
De
oude banden worden allengs bleker,
En
wat vertrouwd leek wordt weer onbekend;
In
huis is alles zinloos en onzeker
Wat
niet heeft toegeleefd naar dit moment
Waarom
het werd gebouwd. Dan legt de breker
De
hamer machtig aan het fundament.